Goe spelen: wat betekent dat nu?!
Wij zijn Susan en Tine, trekkers van het Goe Gespeeld!-netwerk dat Goe Spelen op de kaart wil zetten. Het Goe Gespeeld!-netwerk brengt verschillende partners, uit verschillende beleidsdomeinen, samen rond één thema: spelen. En dan nog liefst ‘goe spelen’. Samen waken we over spelen. Hoe kinderen spelen, of ze nog mogen spelen, waar ze mogen spelen, op welke manier ze kunnen spelen…
- 1. Goe spelen is spelen zonder al te veel opgelegde remmingen
Ken je het beeld van een kind dat met de tong uit de mond aan het spelen is? Dat is waarvoor we willen gaan. Dat onvervalste genot, die pure concentratie over wat ze aan het doen is. Kinderen zouden niet moeten nadenken of ze wel of niet vuil mogen worden, of ze al dan niet te luid zijn en of ze wel in de boom mogen klimmen. Uiteraard zijn er grenzen, en die zijn ook nodig om alles veilig te laten gebeuren. Maar het mag een kind vooral niet belemmeren in zijn onderzoekstocht naar wat hij of zij leuk vindt.
- 2. Laat je het hen niet zelf ondervinden, dan leren ze het nooit
Spelen is ontdekken en experimenteren. De kampenbouwers weten dat een driehoek sterker is dan een vierkant. Natte voeten leren dat één nacht vriezen niet genoeg is. De peuter die nu echt beseft dat dat zandtaartje niet lekker is. Spelen doet kinderen goed.
Alle kinderen hebben het recht op meer tijd, plaats en vrijheid om te spelen. Je verstoppen achter de auto’s op de parking omdat de reus je komt zoeken. Van drempel naar drempel huppelen omdat de straat lava is. Ruimte voor spelen is tijd krijgen om je eigen ding te doen.
- 3. Goe Gespeeld! legt vaak ook de nadruk op risicovol spelen
Door, stapsgewijs, te leren omgaan met risico’s en daarin succesvol te zijn, krijgt een kind heel wat succeservaringen. Als het wél aan de overkant van de beek geraakte door over de boomstam te klimmen, dat het wél keisnel van de berg durfde te fietsen. Dat het lukt om met je eigen pijl en boog in het doel te schieten. Ervaringen waar een kind dus enorm veel zelfvertrouwen van krijgt. Daarnaast leert een kind ook om risico’s beter in te schatten.
Stel, je laat een kind enkel over een perfecte loopbrug wandelen. Helemaal veilig en alle planken zijn intact. Na een tijdje kent dat kind die loopbrug zo uit zijn of haar hoofd dat het de loopbrug gewoon zonder nadenken overloopt. Stel nu dat er op een dag één van die planken stuk is en breekt op het moment dat het kind daar met volle overtuiging opstapt. De kans is groot dat het kind het niet zag aankomen en ook niet weet hoe te reageren.
Leer je een kind echter de situatie beter inschatten, leer je het kind wandelen over een niet-perfecte loopbrug, waar het moet nagaan of een plank wel stevig genoeg is, waar het best de touwen langs de zijkant vastneemt omdat zo’n plank wel eens kan breken… Dat kind weet wél hoe te reageren als zo’n plank plots breekt. En meer nog, het gaat daarna gewoon verder, zonder schrik te hebben opgedaan.